Welk persoon gaat er schuil achter de coach? Peter Schep over zijn leermeesters, ontwikkeling als coach en stil genieten van het leven.
“Toen ik begon te fietsen zocht mijn vader een club op waar ik me goed voelde. Eentje met veel jeugdrenners. Aan een van mijn jeugdtrainers denk ik nog vaak terug. Nu ik meer kennis van training heb, besef ik namelijk dat ik veel dingen fout heb gedaan. Mijn trainer was daar een positieve uitzondering op. Hij nam ons wél gewoon mee op een duurritje en liet ons tijdens die tocht oefeningen doen. Dat is erg belangrijk voor me geweest. Je hoeft namelijk niet drie keer per week tachtig rondjes op een industrieterrein te knallen. Die fout heb ik wel gemaakt. En velen met mij. Juist op jonge leeftijd is de prikkel van wedstrijdjes zo lekker. Thuiskomen en je uitslag vertellen. Die onderlinge prestige is er niet als je voor jezelf traint. Maar juist daar word je beter van, leerde ik later. Dát is training. Gelukkig dringt dat besef steeds meer door.
Elke trap die je van jongs af aan doet, moet je met plezier doen. Daardoor houd je het uiteindelijk het langst vol.
"Elke trap die je van jongs af aan doet, moet je met plezier doen. Daardoor houd je het uiteindelijk het langst vol."
Vertrouwen
De steun van mijn ouders heb ik altijd gevoeld. Ook vroeger al. Druk dat ik het voor mijn familie deed, was er nooit. Daar ben ik blij om. Mijn pa ging altijd mee naar wedstrijden. Mijn moeder had een hekel aan valpartijen, dus die bleef thuis. Zij zorgde voor het randgebeuren; de vuile was, het bordje pasta.
Als renner was ik vrij terughoudend, heb ik veel op me af laten komen. Wel had ik altijd een gezonde interesse in alles wat met sport te maken had, zoals materiaal en trainingsmethodes. Toch liep ik nooit zomaar op mensen af om alles te weten te komen wat zij wisten. Als ik nu zie welke kennis en ervaring je gratis kunt opvragen… Dat had ik vroeger meer moeten doen.
Ik heb jarenlang met Nico Verhoeven gewerkt. Een vertrouwenspersoon. De doelstelling? Prof worden op de weg. Ik was redelijk realistisch en bekeek jaar na jaar hoe goed het ging. Of ik met mijn resultaten prof zou worden. Uiteindelijk bood de baan mij meer kansen.
Peter Pieters was op de piste heel belangrijk voor me. Na een paar jaar ploegenachtervolging probeerde ik het, op zijn advies, op de puntenkoers. Daar is veel uit voortgekomen. Ook Peter gaf me vertrouwen. Daarin zie ik gelijkenis met mezelf. Peter is een coach die moet merken dat hij zijn renners kan vertrouwen. Dat ze zich aan het schema houden. Als dat vertrouwen er niet is, blijft er altijd een afstand tussen renner en coach.
Mijn ontwikkeling als baanrenner kwam laat op gang. Rond mijn 27e werd ik beter in langere onderdelen. Mede door de schaarste aan baanrenners was Peter heel geduldig met me. Op de Spelen van Athene reed ik pas mijn eerste serieuze puntenkoers, na hooguit tien procent specifieke voorbereiding. Nadat Peter het eerste zetje had gegeven, gooide Danny Stam een balletje op. Ik moest er maar eens voor gaan. Ook dat was van grote betekenis. Anderhalf jaar later was ik wereldkampioen.
Ik ben een slechte verliezer. Maar kritiek neem ik alleen aan van mensen die heel dicht bij me staan en weten waar ik mee bezig ben. Ik heb helemaal niets met mensen die zonder enige kennis hun mening klaar hebben. Dat soort reacties kun je als renner ook uitlokken met stevige uitspraken. De jeugd is veel mondiger dan in mijn tijd. Zoals ik opkeek tegen jongens als Knaven en Boogerd, zie je dat nu een stuk minder gebeuren.
Genieten
Op een van mijn nekwervels groeide een tumor. Goedaardig, maar hij zat er wel. Er volgde een risicovolle operatie. Als ze wat verkeerds raken, ben je verlamd. Gelukkig liep het goed af. In mijn familie- en vriendenkring ben ik sindsdien ook met de kwaadaardige vorm geconfronteerd. Dan denk ik nog wel eens terug. Toch kon ik er toen, kort na de operatie, snel overheen stappen. Dat komt door de hectiek van de sport. Een uur na je eerste training is iedereen alweer vergeten wat er aan de hand was. Word je meegetrokken naar je eerste wedstrijd. Dat vond ik fijn.
Voor de mooie dingen in de sport geldt hetzelfde. Na goede prestaties moet je snel verder. Daardoor heb ik nooit echt genoten van behaalde overwinningen. Van mijn wereldtitel puntenkoers in 2006, bijvoorbeeld. Een huldiging, fotootje, veel interviews… Dat was het. Ik had die trui boven mijn bed moeten hangen en tegen mezelf moeten zeggen ‘het maakt niet uit wat je doet, voorlopig ben je wereldkampioen!’. Als trainer gebruik ik mijn regenboogtrui om dat aan mijn renners uit te leggen.
Mijn omgeving denkt weleens dat ik leuke dingen mis omdat ik zo nuchter ben. Ik relativeer inderdaad vrij makkelijk, maar het is niet zo dat ik nergens van geniet. Ik heb mijn eigen dingen. Dat uit zich alleen anders. Ik ben gek van kleding en houd van een biefstukje met een goed glas rode wijn.
"Ik heb acht jaar een hond gehad. Een lichtbruine boxer. Vrouwtje. Als iets me aan het hart ging, was dat het wel."
Ik heb acht jaar een hond gehad. Een lichtbruine boxer. Vrouwtje. Als iets me aan het hart ging, was dat het wel. Wat je van zo’n beest krijgt, is onvoorwaardelijk. Ze pakken zelfs emoties van mensen op. Heel bijzonder. Als er iets met haar was, kon alles om me heen gestolen worden. Dat was soms zelfs mensoverstijgend, daar schaamde ik me weleens een beetje voor. Gelukkig was mijn familie ook helemaal gek met haar.
Ook van het spelletje op de piste genoot ik intens. Als ik demarreerde keek ik al naar de overkant. Hoe gedraagt de rest zich? Wat doen ze ten opzichte van mij? Zien ze me als concurrent? Zo mooi!
Diversiteit
Dat jonge renners als Dumoulin en Kruijswijk sterk presteren als kopman in een grote ronde, vind ik heel mooi. In Rio hebben we met de baanselectie veel met Dumoulin opgetrokken. Die bevond zich vaak tussen de ‘baanjongens’, terwijl onze doelen mijlenver uit elkaar lagen. Dat merk je niet als hij bij je aan tafel zit. De diversiteit aan personen vond hij leuk. De één studeert voor boekhouder, de ander zit met zijn klauwen in de grond voor bodemonderzoek. Dat brengt zoveel verhalen met zich mee. Als wij de krant lezen, gaat het over belasting of zure regen. Dan is er altijd wel iemand die daar het fijne van wil weten. Van dat persoonlijke geniet ik. Als het altijd over fietsen gaat, ben je niet meer dan elkaars ploegmaat.
Ik denk trouwens niet in hokjes en benader iedereen als ‘wielrenner’. Of je nou aan wielrennen, mountainbiken of veldrijden doet. Tachtig procent van mijn trainingen werkte ik buiten af. En mijn wedstrijdprogramma op de weg was dubbel zo groot als dat op de baan. Ik trok een broek en een shirt aan, stapte op mijn racefiets en voelde me wielrenner. Op het hout en op asfalt.
"Mijn boodschap goed overbrengen is lastiger dan bedenken wat die boodschap is."
Verhalen
Een trainer is vaak als de persoon zelf. Ik ben rustig, dat zie je terug in mijn werk. Binding krijgen van persoon tot persoon is het lastigst. Mijn boodschap goed overbrengen is lastiger dan bedenken wat die boodschap is. Als je renners eenmaal te pakken hebt, zijn ze wel leergierig. Dat leid ik af aan hun reactie. Ze komen vaak terug op de feedback die ik geef. Dat vind ik leuk om te merken.
Ik heb geleerd open te staan voor verhalen van anderen. Over sporten waar ik weinig mee heb, bijvoorbeeld. Door twee vragen te stellen krijg je soms opeens een verrassend antwoord. Hoor je wát hij of zij er zo mooi aan vindt. Vroeger boeide me dat minder, maar nu sta ik er wel voor open. Lessen in communicatie hebben me op dat vlak echt uitgedaagd. Achter elk onderwerp, hoe saai het in eerste instantie ook klinkt, schuilt een gedachte.
Ik vond mezelf altijd een vrij stereotiep persoon. Maakte altijd een inschatting of het iemand zou boeien wat ik te vertellen had. Tegenwoordig merk ik dat mensen iets uit mijn verhaal op kunnen pikken wat hen fascineert. Soms moet ik dus over een drempel heen stappen, want verhalen heb ik genoeg.”
Foto's: Patrick Post