Toen Mirella van Melis in 1997 wereldkampioene op de weg bij de junior-vrouwen werd in San Sebastian, werd haar een grootse toekomst voorspeld. Er volgde bij de beloften-vrouwen nog medailles en een Europese titel voor de Brabantse, maar bij de elite-vrouwen ontbraken de topklasseringen en daarmee ook de motivatie. Later bleek ze een ziekte onder de leden te hebben die er waarschijnlijk de oorzaak van is dat ze op het allerhoogste niveau nooit doorbrak. “Maar ik kijk met heel veel voldoening terug op mijn loopbaan.”
“Ik zat op mijn vijfde al op een BMX-fiets en stapte vijf jaar later over naar het fietsen op de weg. Het was altijd gezellig om met leeftijdsgenoten te sporten. De eerste wedstrijden op de weg verliepen niet zo heel bijzonder. Mijn moeder nam me bij zich en zei: ‘het is wel de bedoeling dat je moe bent na het sporten’. Toen ik daar eenmaal voor ging zorgen, kwamen de prestaties ook. Eigenlijk heb ik altijd heel gemakkelijk rond gefietst en won ik ook eenvoudig. Pas toen ik later wat tegenslagen moest overwinnen – met name ziekte – leerde ik pas te knokken voor resultaten.”
WK-selectie
“Ik had een sterk, maar ook lang seizoen achter de rug toen bondscoach Evert Nanninga mij samen met Sonja van Kuik, Aafke Sijm en Kristy Miggels selecteerde voor het wereldkampioenschap op de weg in San Sebastian. Ik reed eerder dat jaar ook al het WK Baan en begon wat moe te worden aan het einde van het seizoen. Anderen mochten al stoppen met trainen, maar ik moest nog even door. Maar ik kon me enorm goed focussen. Tijdens de wedstrijd was ik heel geconcentreerd en nog altijd goed.”
"Ik wist precies wie ik in de gaten moest houden, terwijl anderen mij waarschijnlijk niet meer echt als favoriet zagen."
“Je reed in die tijd nog nauwelijks buitenlandse wedstrijden. We hadden met de selectie één wedstrijd in Duitsland gereden en daar was ik bepaald niet goed. Het voordeel was dat ik precies wist wie ik in de gaten moest houden, terwijl anderen mij waarschijnlijk niet meer echt als favoriet zagen. Vooraf waren de ogen vooral gericht op de Zwitserse Nicole Brändli. Zij kon al bij de elite goed meekomen, dus iedereen wist wel dat we haar goed in de gaten moesten houden. Ik ben ook tijdens dat WK een keer met haar ontsnapt, maar ik had weinig zin om mee te werken, nam eigenlijk maar op halve kracht over. Er zat een klim in het parcours en anders had ze me daar zeker gelost. Ik was blij dat we weer terug werden gehaald.”
Bekroning
“In de finale kon ik net niet met de allerbesten mee op die bewuste beklimming, maar samenwerkend met twee anderen reden we net op tijd de kloof dicht. Toen konden we sprinten voor de zege. Dat was mijn ding, daar was ik voor gekomen. Ik won dan ook. Dat was een heel bijzonder moment. Ik dacht er in een split-second nog aan dat ik niet met twee handen in de lucht mocht juichen op de streep, in die tijd werd je daar in Nederland soms voor gediskwalificeerd. Bijzonder dat je daar dan aan denkt. Op het podium kwamen opeens de tranen. Dat was eigenlijk niets voor mij. Maar toen ik het Wilhelmus hoorde, brak ik toch opeens. Ik denk dat dat tranen voor het hele seizoen waren. Het was een lang, zwaar, maar ook mooi wielerjaar geweest. Die regenboogtrui was een prachtige bekroning.”
Diagnoses
“Ik kwam het jaar daarop in de nationale selectie terecht, maar kreeg al snel met de ziekte van Pfeiffer af te rekenen. Bondscoach Jean-Paul van Poppel ging daar heel prettig mee om, ik kreeg alle tijd om te herstellen en er bleef veel vertrouwen in me. Ik werd eenmaal genezen alweer derde op het EK voor beloften-vrouwen, het jaar daarop won ik zilver. Daar was ik toen heel boos over. Ik zat perfect geplaatst achter twee Italiaanse rensters, maar die namen de bocht niet goed. Ik kwam daardoor te vroeg op kop en werd verslagen. Ik zat chagrijnig in het vliegtuig, totdat Ghita Beltman tegen me zei: ‘Mirella, je was wel tweede’. Anderen hadden helemaal geen medaille natuurlijk. Maar in mijn laatste jaar moest en zou ik dat rechtzetten, toen won ik dus ook de Europese titel in Frankrijk.”
"Natuurlijk had ik graag gezien dat het anders gelopen was, dat ik verder in de sport was gekomen, maar ik heb er op zich vrede mee nu."
“Daarna was de periode bij de nationale selectie ten einde. Er was alleen nog begeleiding voor de vrouwen onder de 23 jaar en ik moest dus overstappen naar een ploeg. Topsport Vlaanderen bood me een contract aan en daar heb ik toen gereden. Soms voelde ik me er goed op mijn plek, soms minder, maar het was vooral mijn lichaam die me in de steek ging laten. Ik werd steeds vermoeider en kon eigenlijk de wedstrijden niet meer aan. Het is toen wel onderzocht, maar er kwam niets uit. Later bleek ik de ziekte van Hashimoto te hebben, een auto-immuunziekte. Toen ik op een gegeven moment liever trainde dan koersen reed, besloot ik met fietsen te stoppen. Later werd pas de diagnose gesteld. Natuurlijk had ik graag gezien dat het anders gelopen was, dat ik verder in de sport was gekomen, maar ik heb er op zich vrede mee nu. Het is jammer dat ik de Olympische Spelen nooit mee gemaakt heb. Maar ik heb veel prachtige andere ervaringen opgedaan en daar denk ik met plezier aan terug.”
Één connectie
“Ik heb inmiddels samen met mijn man Björn drie kinderen en woon in Vlaanderen. Hij is osteopaat bij LottoNL-Jumbo en dat is eigenlijk nog mijn enige contact met het fietsen. Ik ben zelf fitnessinstructeur op een sportschool. De twee oudste kinderen hebben van de zomer voor het eerst gefietst, maar ik heb nu niet het idee dat ze direct interesse hebben om echt te gaan wielrennen. Ik kijk altijd nog wel naar vrouwenfietsen op televisie, dat ben ik die vrouwen verplicht, zo voelt het haast wel. Samen met Björn ben ik nog een keer naar San Sebastian geweest. Hij moest daar voor zijn werk zijn en ik ging mee. Ik ben dat rondje van het WK gaan fietsen en was echt onder de indruk van die beklimming. Als je in die wedstrijdfocus zit en die sfeer van het WK aanwezig is, is dat toch anders in vergelijking met dat je alleen die klim op rijdt. Ik kreeg toch wel een beetje bewondering voor mezelf, dat ik dat die dag geflikt had.”