Als bondscoach van twee disciplines heeft Gerben de Knegt een volle agenda. Dankzij een rugzak vol kennis en ervaring staat hij met beide benen stevig in het veld. In zijn bagage zitten ook de nodige tegenslagen. Ervaringen waar hij veel van leerde.
Als veldrijder had ik het ideale leven. Zeker in mijn laatste jaar. Toen crosste ik ’s winters en hoefde ik in de zomer niet het hele wegprogramma van de ploeg te rijden. Van februari tot september kon ik zoveel mountainbiken als ik wilde. Daar gedijde ik goed bij, want ik was gehecht aan mijn vrijheid.
Ik kom uit een echte sportfamilie. Mijn vader heeft aan meer dan vijftig marathons deelgenomen en mijn zusje was een goede langeafstandloopster. Vroeger gingen we dan ook niet op vakantie, maar op ‘trainingskamp’. Erg sportminded dus. Daar ben ik mijn ouders wel dankbaar voor. Ze ondersteunden ons altijd, zonder te pushen. Druk heb ik nooit gevoeld. Wel heeft mijn zus altijd minder aandacht gekregen dan ik. Mijn vader ging namelijk elk weekend met mij mee, terwijl zij met mijn moeder thuis bleef. Pas op latere leeftijd, toen ze ging hardlopen, verschoof dat en kreeg ze de aandacht die ze verdiende.
"Toen ik daar won, vergat hij in alle euforie mijn fiets mee te nemen uit de post."
Trots
Toen ik nog actief mountainbiker was adviseerde Martin van Dijk, toenmalig bondscoach veldrijden, me om eens te gaan crossen. Veldrijders die gingen mountainbiken kon ik wel kloppen, dus kocht ik een veldritfiets. Na een paar trainingen nam hij me mee met de nationale selectie. Nou, ik reed alle bomen van het parcours en bakte er helemaal niets van. Mijn vader zei direct: ‘dit is niets voor jou…’.
Midden jaren negentig kreeg ik twee oude crossfietsen van Bart Brentjens. Goed materiaal. Daarmee ging ik in Alphen trainen bij Nico van Hest. Dankzij hem kon ik de techniek heel rustig aanleren. Ook van Richard Groenendaal keek ik veel af. Op een dag kwam ik thuis en zei ik trots tegen mijn vader dat ik Richard bij kon houden. Hij geloofde er niets van, maar ging met me mee naar het districtskampioenschap voor beloften, om in de materiaalpost te staan. Toen ik daar won, vergat hij in alle euforie mijn fiets mee te nemen uit de post. Zo ben ik gaan veldrijden.
Kantelpunt
Ik heb serieus voor mijn sport geleefd, maar wel met een hoop beperkingen door blessures. Ja, ik heb een hoop shit meegemaakt en dat heeft veel seizoenen verprutst. Heupbreuk, operatie aan mijn liesslagader, verbrijzelde knieschijf, hartritmestoornissen, chronische rugklachten… Noem maar op. Ik was altijd al blij dat ik weer fit was. Daarom probeer ik jonge renners nu juist mee te geven van hun sport te genieten.
In 2004 viel ik zo hard dat mijn rennersleven op het spel stond. Ik was 29, einde contract bij Rabobank en mijn toenmalige vriendin ging ervandoor. Ik zat in zak en as toen Bart Brentjens belde. Of ik met hem de Transalp wilde rijden. Ik zag het als een mooie manier om mezelf weer in de picture te rijden. Na een dag of vijf stonden we inderdaad aan de leiding, maar met nog twee dagen te gaan crashte ik zwaar. Heup en sleutelbeen gebroken, knieschijf verbrijzeld… Ik werd per helikopter afgevoerd en moest een jaar revalideren. Dat was een kantelpunt: stop ik ermee of ga ik door? Ik voelde dat er nog meer in zat. ‘Zo wil ik niet stoppen’, dacht ik bij mezelf. Na mijn terugkeer beleefde ik mijn beste jaren.
In die tijd werd ik trouwens ook weer verliefd, waardoor ik in een flow kwam. Mijn prestaties werden altijd sterk beïnvloed door wat er in mijn leven gebeurde. Daardoor is mijn carrière met ups en downs verlopen. Toch ben ik tevreden, hoor. Niet veel renners fietsen achttien jaar beroepsmatig.
"Mijn zware val in de Transalp was een kantelpunt in mijn leven"
Nico
Een echte trainer heb ik nooit gehad, maar Nico van Hest is wel altijd wel mijn vertrouwenspersoon gebleven. Nico was, en is, een super lieve man met veel inzicht. Een echt gevoelsmens ook, dus dat matchte goed. We belden elk weekend wel even hoe het ermee ging. Zijn training op woensdagmiddag was voor mij een moment om naar uit te kijken. De laatste jaren heeft hij mij als KNWU-trainer bijgestaan, tot hij vorig jaar stopte. Ik ga verder op zijn erfenis.
Veldrit-bondscoach Herman Snoeijink was van het keiharde trainen. Daar was geen middenweg in te ontdekken. Achteraf heb ik daarvan geleerd dat je ook te veel kunt doen, ook al heeft het me wel verder gebracht. Hermans spirit , hoe hij ermee bezig was, kon ik erg waarderen.
Dan was er nog Leo van Zeeland, onder wie ik begon met mountainbiken. Die zat weer heel anders in elkaar. Leo had een wat nonchalantere aanpak, wat ook heel leerzaam was. Je kunt bij het minste of geringste in de stress schieten, maar uiteindelijk komt het allemaal wel goed. Dat wist je bij Leo zeker. Een mooie anekdote uit 1992: bij het allereerste EK mountainbike in Oostenrijk gaf hij elke geselecteerde renner 250 gulden om voor zichzelf alles te regelen. Toen we daar aankwamen, zag Leo dat er een probleem was. ‘Ik heb zeven man geselecteerd, maar er mogen er slechts zes starten. Wat moet ik doen?’, vroeg hij mij. Ik zei voor de gein dat hij twee renners een klimwedstrijdje kon laten rijden. (Lachend) Nou, dat gebeurde ook. Eén dag voor de koers! Daar hoorde je toen niemand over, maar als ik nu zoiets zou flikken…
Monitoren
Het einde van mijn rennersloopbaan probeerde ik zo lang mogelijk uit te stellen, maar voelde ik al anderhalf jaar aankomen. Bij de start ontbrak het me gewoon aan scherpte. Eind 2013 begon ik uiteindelijk als talentcoach bij de KNWU. ’s Zomers liep ik mee met Tim Heemskerk, de toenmalig bondscoach mountainbike, en in de winter ging ik met Johan het veld in.
Van Tim leerde ik de wetenschappelijke kant van de sport kennen, maar ook hoe je renners goed kunt monitoren. Hij is heel goed in het verzamelen van informatie en kan daar de juiste conclusies uit trekken. Zo laat hij zijn
renners elke ochtend hun gevoel omschrijven met een cijfer. Dat heb ik van hem meegekregen. Ook van Tims trainingsmethodes heb ik veel geleerd.
Vrijheid
Ik merk aan mijn renners dat ze op steeds jongere leeftijd professioneel moeten worden. Dat vind ik weleens jammer. Toen ik zelf nog fietste, pikte ik van verschillende mensen dingen op die ik in mijn denkbeeldige rugzak stopte. Tegenwoordig moet bijna iedere jonge renner een trainer hebben. Aan de ene kant ben ik daarvoor, maar ik zet er ook mijn vraagtekens bij. Ontneem je die renners daarmee niet de vreugde van het fietsen, met al die druk op hun schouders? Met alle kennis van nu had ik misschien meer uit mijn carrière kunnen halen, maar was ik waarschijnlijk ook eerder gestopt. Voor mij had zo’n strikte aanpak de vreugde van het fietsen er wat uitgehaald.
Legotreinen
Als trainer vind ik het lastig om mijn grenzen af te bakenen. Ik werk zeven dagen per week en wil er graag voor mijn renners zijn. Ze kunnen me altijd bellen, dus dat doen ze ook. Daar moet ik misschien wat strenger in worden. Het is een pittig, maar bovenal super mooi vak.
Rust vind ik in mijn achtertuin, waar ik al twintig jaar een vijver met koikarpers heb. De ideale hobby voor een veldrijder, want die vissen zijn alleen ’s zomers actief. Mijn andere hobby is het verzamelen van legotreinen, alles tussen de jaren tachtig en negentig. Op zolder heb ik een heel diorama gebouwd. Een berglandschap compleet met bergbeklimmers, waterval, sneeuwtop en chalet. Verder een industriezone, een stad en zes treinen op verschillende circuits. Veel tijd heb ik er niet voor, maar het is lekker om even helemaal nergens aan te denken. En de laatste tijd vind ik natuurlijk vooral veel rust bij mijn gezin, met een zoontje van 15 maanden.”